Waarmee kunnen wij je van dienst zijn?
Wie zoekt die vindt.
Wie zoekt die vindt.
24 oktober 2018
Het komt niet vaak voor dat we van een debutant kunnen zeggen dat hij zijn strepen al heeft verdiend in de literatuur. Maar Peter Abelsen in zo’n uitzondering. Al jarenlang verblijdt hij lezers met zijn vertalingen van Angelsaksische auteurs zoals onder meer Jonathan Safran Foer, Zadie Smith, Don DeLillo en Jonathan Franzen. Met Een soort geluk schuift Abelsen de vertalingen tijdelijk aan de kant en maakt hij plaats voor zijn eigen verhaal over liefde, rouw en geheimen.
De spilfiguur van Abelsens verhaal is Martin van Houten, een jonge twintiger die in Amsterdam woont en wiens verhaal begint in de jaren ‘80. Martins leven wordt gekenmerkt door rusteloosheid. Ondanks dat hij uitstekend werk verricht als onderzoeker, biedt deze job hem weinig levensvreugde. Zijn vriendin Pauline, die vaak met het koosnaampje ‘Paultje’ wordt aangesproken, vormt zijn houvast in het leven. Samen met zijn vrienden Harrie en Joris vormt hij een band en duiken ze de muziekscène in. Maar ook deze belevenis wordt na een tijdje te gronde gericht. Deze neerwaartse spiraal zet zich verder wanneer zijn relatie met Pauline onder spanning komt te staan en zij leren dat ze aan kanker lijdt.
Rouw is het meest prominente thema van de roman en Abelsen slaagt erin om dit op een mooie manier te verweven doorheen het boek. Martin kijkt terug op de verschillende tijdsperioden en beschrijft de gebeurtenissen. Dit geeft Martin de gelegenheid om bepaalde zaken te bespreken in het licht van wat er te gebeuren staat. Door dit perspectief te gebruiken, slaagt Abelsen erin zowel kleine als grote momenten emotioneel te kaderen en worden de gevoelens van Martin onmiddellijk tastbaar. Een ander techniek versterkt dit nog. Martin spreekt namelijk Pauline in de ene passage met derde persoon aan, terwijl hij in een daaropvolgende passage naar de tweede persoon omschakelt:
Paultje slaakte die avond een zucht van verlichting […] Ze raadde me af het Harrie al te vertellen. ‘Jullie hebben toch nog geen vat op die waaiboom, dus laat die anderen nog maar even met rust.’
Dat was zo ongeveer de ergste diskwalificatie die jij in huis had: waaiboom, jouw woord voor mensen met een dubbele bodem.
Door deze aansprekingen krijgt de lezer een directer beeld van Martins gevoelens voor Pauline.
Abelsen heeft in zijn verhaal veel aandacht voor de tijdsgeest. Dit komt vooral tot uiting in het eerste deel van de roman dat zich afspeelt in de jaren ’80. Zo zorgen de beschrijvingen van het hiv-virus en de Amsterdamse krakersbeweging ervoor dat het verhaal meer in de realiteit geworteld wordt. De muziekscène waarin Martin zich bevindt, wordt ook uitvoerig beschreven. Deze details maken het verhaal aangenaam om te lezen. We vinden verwijzingen naar The Cure, OOR Magazine, Peter Gabriel en een band die als volgt wordt omschreven ‘een schel en eentonig bandje uit Ierland’.
De geheimen tussen de personages zorgen voor samenhang in het verhaal. Iedereen lijkt iets te willen verbergen wat in de loop van het boek langzaam aan het licht wordt gebracht. Het geheim van Eva, Harrie’s vriendin, is een katalysator in het verhaal en zorgt voor een interessante spanning tussen enerzijds Martin en anderzijds Pauline en Harrie. Toch lijkt het alsof Abelsen hierin iets te ver is gegaan. Zo komt de openbaring van Eva’s geheim uit het niets, alsof het een gelukkig toeval is. Het geheim van Lam, een professionele kennis van Martin, heeft weinig toegevoegde waarde voor het verhaal en komt wat geforceerd over om het thema van geheimen op alle personages toepasbaar te maken.
Abelsen gebruikt in de roman een onopvallende stijl. De zinnen lezen vlot, maar er zijn weinig elementen die zijn prozastijl kenmerken. Toch toont Abelsen dat hij ook verschillende registers kan hanteren. In een donkere passage in Martins leven gebruikt hij een meer gefragmenteerde en beknoptere stijl om de wanorde in het hoofd van het personage te tonen. Hij verandert in dit hoofdstuk ook het vertelstandpunt naar iemand die van buitenaf Martins leven beschrijft. Dit vormt een aangename afwisseling van de meer afgemeten stijl die in de rest van het verhaal gehanteerd wordt.
Abelsen heeft voor zijn debuut deels geput uit zijn persoonlijk leven. Hij werd ook met de dood geconfronteerd toen zijn echtgenote overleed na een hevige strijd. Zijn boek draagt hij aan haar op. Een soort geluk slaagt erin om het rouwproces op een gevoelige manier te beschrijven. Hopelijk mogen we van Abelsen nog uitstapjes buiten de vertalingen verwachten en kan hij als schrijver blijven evolueren.